Hartog Beem (Harderwijk, 13 december 1892 - Israel, 1 december 1987) groeide op in een traditioneel joods gezin. Na de lagere school deed hij mulo en vervolgens de kweekschool. Hij werkte als docent in Den Helder en Zierikzee, terwijl hij in de avonduren een studie m.o. Duits afrondde. In 1920 trouwde hij met Rosette Kannewasser (geboren 20 april 1896). Zij kregen drie kinderen: Salomon, Eva (Leeuwarden, 21 mei 1932), Abraham (Leeuwarden, 13 juni 1934). Hun zoon Salomon kwam in 1931 om bij een verkeersongeval. Van 1925 tot 1958 was Beem (met uitzondering van de oorlogsjaren; in 1941 werd hij ontslagen) leraar Duits aan de gemeentelijke hbs in Leeuwarden, waar hij ook woonde. Hij was er actief betrokken bij de joodse gemeenschap. --- Eva en Bram zaten eind 1942 en in ieder geval tot mei 1943 ondergedoken op de Veluwe, totdat zij in februari 1944 werden opgepakt. Beide kinderen zijn vermoord in Auschwitz op 6 maart 1944. Beem zat met zijn vrouw van eind 1942 tot maart 1944 bij de familie Koster van Groos in de Potgieterstraat ondergedoken. Na de oorlog woonde hij met zijn vrouw in Hilversum. Hij was Vertegenwoordiger van de Centr. Commissie van Israelietische Kerkgenootschappen van Friesland en voorzitter van de Joodse Gemeente van Leeuwarden. --- Hij publiceerde over de geschiedenis van de mediene en over taal, vooral het Jiddisj, maar ook over oorlogspleegkinderen, Israël en zionisme en de (anti)-joodse woorden in Van Dale. Hij schreef Jerosche, Jiddisje spreekwoorden en zegswijzen uit het Nederlands taalgebied; She’erith, Resten van een taal, een woordenboekje van het Nederlands Jiddisj, en Uit Mokum en de Mediene, Joodse woorden in Nederlandse omgeving. In opdracht van Jad Wasjem gaf hij de aanzet tot de uitgave van Pinkas Hakehillot Holland over de geschiedenis van de Joden in Nederland. Verder schreef Beem jarenlang columns in het Nieuw Israelietisch Weekblad onder het pseudoniem Af-al-pi-ken ('ondanks alles ja'). In 1973 overlijdt zijn vrouw Rosette.